
Jurisprudentie
BD0242
Datum uitspraak2008-04-10
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1989 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1989 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet verzekerd krachtens AOW. Niet aangetoond dat betrokkene daadwerkelijk in Nederland verzekerde werkzaamheden heeft verricht.
Uitspraak
06/1989 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2006, 04/3706 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 10 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft van verweer gediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 27 maart 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Bij ongedateerde brief, bij de Svb binnengekomen op 17 maart 1999, heeft appellant, geboren in 1935, aan de Svb verzocht om toekenning van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Desgevraagd heeft appellant aangegeven dat hij 14 maanden heeft gewerkt ‘[naam werkgever]’.
Bij besluit van 29 november 1999 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat hij geen recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW. Overwogen wordt dat appellant vanaf 1 januari 1957 tot zijn 65e verjaardag niet verzekerd is geweest. Verder kan appellant geen aanspraak maken op een gedeeltelijk Nederlands ouderdomspensioen op grond van de EG-verordening en/of een verdrag.
Bij brief van 19 juli 2001 heeft appellant opnieuw verzocht om een pensioen ingevolge de AOW. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij heeft gewerkt bij de Melk Unie te Amsterdam. Uit het door de Svb op 24 juli 2002 ontvangen aanvraagformulier wordt vermeld dat hij aldaar van 1965 tot 1967 heeft gewerkt. Bijgevoegd is een brief, gesteldelijk vanwege de Melk Unie, waarin, blijkbaar naar aanleiding van een verzoek van appellant, informatie wordt verschaft over de verkrijging ‘du supplement en Hollande pour vos enfants’.
Bij besluit van 16 januari 2003 is de aanvraag om een pensioen ingevolge de AOW door de Svb afgewezen, omdat appellant nooit verzekerd is geweest voor de AOW.
In bezwaar heeft appellant herhaald dat hij heeft gewerkt bij de Melk Unie.
Bij besluit van 24 juni 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. Ter motivering wordt overwogen dat uit het door de Svb ingestelde onderzoek van de door appellant ingezonden bewijsstukken niet is gebleken dat appellant in Nederland heeft gewoond of gewerkt.
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Aangevoerd wordt (wederom) dat hij heeft gewerkt bij de Melk Unie.
Ter zitting van de rechtbank is door de gemachtigde van de Svb verklaard dat er geen bewijs voorligt dat daadwerkelijk door appellant in Nederland is gewerkt. Door de gemachtigde is verder verklaard dat de aanvraag van appellant ‘vol’ is getoetst.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling van het geschil onderscheid gemaakt tussen de periode tot aan de tweede aanvraag in juli 2001 en de periode daarna. Ten aanzien van de eerste periode heeft de rechtbank vastgesteld dat het gaat om een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De door appellant bij zijn tweede aanvraag ingezonden stukken ten bewijze van zijn werkzaamheden bij de Melk Unie vormen volgens de rechtbank geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Ten aanzien van de periode vanaf de tweede aanvraag in juli 2001 stelt de rechtbank voorop dat, waar het hier gaat om een duuraanspraak, een minder terughoudende toetsing aangewezen is. De rechtbank overweegt dan als volgt (waarbij voor eiser moet worden gelezen appellant en voor verweerder de Svb):
“Ingevolge artikel 7 van de AOW heeft degene, die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingevolge de AOW verzekerd is geweest in de periode, aanvangende met de dag waarop de leeftijd van 15 jaar is bereikt en eindigende op de dag voorafgaande aan de dag waarop de leeftijd van 65 jaar is bereikt, recht heeft op een ouderdomspensioen.
De AOW is op 1 januari 1957 in werking getreden. Voor personen die vóór
1 januari 1957 de 15-jarige leeftijd hebben bereikt is daarom een overgangsregeling getroffen. De overgangsregeling houdt in, dat bij de berekening van de hoogte van het pensioen de jaren tussen de 15e verjaardag en 1 januari 1957 worden meegeteld, indien men voldoet aan de volgende drie voorwaarden:
a. men dient -al dan niet onafgebroken- gedurende zes jaren na de 59e verjaardag in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba te hebben gewoond;
b. men dient de Nederlandse nationaliteit te bezitten;
c. men dient in Nederland te wonen.
Gesteld noch gebleken is dat eiser heeft voldaan aan bovengenoemde voorwaarden. Eiser kan zich derhalve niet met succes beroepen op bovengenoemde overgangsregeling.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd ingevolge de AOW degene, die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Eiser heeft bij zijn aanvraag vermeld dat hij van 1965 tot en met 1967 bij de Melkunie te Amsterdam heeft gewerkt.
Verweerder heeft reeds in het kader van de beoordeling van de eerste aanvraag de gemeente Amsterdam gevraagd of eiser in het bevolkingsregister is opgenomen. Hierop is ontkennend geantwoord. Tevens heeft verweerder de Melkunie benaderd met de vraag of eiser bij deze werkgever bekend is.
Ook deze vraag is ontkennend beantwoord.
De rechtbank overweegt dat eiser geen stuk heeft overgelegd dat voldoende aanknopingspunten om - eventueel na nader onderzoek door verweerder - te concluderen dat eiser in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt. De rechtbank overweegt dat gesteld noch gebleken is dat het door verweerder ingestelde onderzoek niet zorgvuldig is geweest.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de AOW kan uitbreiding worden gegeven aan de kring van verzekerden. De rechtbank oordeelt dat gesteld noch gebleken is dat eiser op grond van de betreffende artikelen van het daartoe vastgestelde Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, dan wel de aan dit besluit voorafgaande besluiten, als verzekerde kan worden aangemerkt.
In artikel 6a, van de AOW is bepaald dat als verzekerde kan worden aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van de AOW voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van onder andere een verdrag.
Gesteld noch gebleken is dat eiser op grond van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34; hierna: het Verdrag) recht op een pensioen ingevolge de AOW kan doen gelden.”
Het beroep wordt ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant in essentie zijn eerder aangevoerde gronden herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen. Naar aanleiding van de stelling van appellant dat hij heeft gewerkt bij de Melk Unie merkt de Raad op dat uit de door appellant aangeleverde stukken niet kan worden afgeleid dat hij daadwerkelijk in Nederland verzekerde werkzaamheden heeft verricht. Hetgeen anderszins door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen dan het in de uitspraak van de rechtbank neergelegde oordeel.
De Raad concludeert dat het hoger beroep vergeefs is ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2008.
(get.) H.J. Simon.
(get.) A. Kovács.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
RB